Intrinsieke motivatie; motivatie waarbij de activiteit op zichzelf een goed gevoel geeft, uitoefenen van je hobby, bezig met een interessant onderwerp , wanneer het je passie is of wanneer je iemand er echt mee kan helpen. Als je hier je doelen bereikt leidt dit direct tot een voldoening.
Extrinsieke motivatie; motivatie waarbij de activiteit gedaan wordt voor een beloning, verplichting of ter voorkoming van een schuldgevoel zoals het houden aan de regels. Wanneer je dan je doelen bereikt kan dit tot bevrediging leiden door de beloning, de waardering of de fitheid die het je oplevert.
Hier zijn volgens Tessa Kieboom verschillende reacties op mogelijk. De één die heeft het nodig om goed te presteren, de ander presteert alleen wanneer die het nut ervan inziet of het interessant vindt en een derde is angstig om te presteren want dan wordt er een volgende prestatie verwacht. Bij een goed gevoel ben je gemotiveerd en kan je motivatie groeien.
Motivatie neemt af wanneer er geen aandacht aan het resultaat wordt besteed of wanneer er weinig moeite voor gedaan hoeft te worden.
De motivatie neemt toe bij betekenisvolle, zinvolle opdrachten waarbij creatie, uitdaging, verantwoordelijkheid, identiteit en trots op het resultaat een rol spelen. Inspanning dus om een opdracht te volbrengen, die aansluit bij de interesse en mogelijkheden.
Pieter kreeg een wiskunde opdracht als huiswerk. Uiteindelijk ging hij ermee aan de slag. Binnen 10 minuten was hij weer gestopt, hij snapte er niets van, dus hier was hij niet goed in. Zijn moeder bood aan om te helpen waarop hij ontplofte. Hij kan er niets van en zijn moeder wel, echt, wat een oen is hij toch. En dan denken zij dat hij hoogbegaafd is. Nou, dan hebben ze het goed mis.
Pieter ging ervan uit dat het min of meer gelijk moest lukken en was niet in staat om hulp te accepteren. Hij generaliseerde het zelfs zó dat die ene opdracht hem tot een oen maakte. Zijn zelfvertrouwen was gedaald en zijn zelfbeeld liep een deuk op.
Ook Diana ging met een wiskunde opdracht aan de slag. Ze was redelijk goed in wiskunde, maar hier snapte ze niks van. Ze dacht aan de opdracht van vorige week en realiseerde zich dat die ook niet gelijk duidelijk was en haar uiteindelijk toch gelukt was. Dus nog maar eens kijken. ‘Weet je, Cynthia die heeft hier al een repetitie van gehad waar ze een 8 voor had, ik ga het haar eens vragen’
Diana ging ervan uit dat ze wat moeite moest doen om tot een goed resultaat te komen en wist dat ze daardoor beter kon worden. Zij is in staat om hulp te accepteren en zich te laten inspireren door het succes van haar vriendin Cynthia.
Carol Dweck onderzocht hoe mensen omgaan met mislukkingen door te observeren hoe studenten moeilijke problemen aanpakken. Studenten kregen steeds moeilijker vraagstukken waarbij gekeken werd hoe ze het aanpakten, wat ze dachten en voelden. Dweck wilde erachter komen hoe het komt dat sommigen de motivatie lijken te verliezen wanneer het moeilijk wordt. Hoe het toch komt dat wanneer ze uitgedaagd worden, aangesproken worden op hun kwaliteiten, ze het laten afweten. Terwijl bij anderen juist de motivatie toeneemt omdat zij dan tot leren kunnen komen.
Je kan wel de potentie hebben om te leren, om moeilijke problemen aan te pakken, maar het hangt van de mindset af hoe je hiermee om gaat.
Bij een vaste mindset wordt het belangrijk gevonden:
Wanneer je dan een uitdaging aangaat dreigt de kans dat je fouten maakt en dat kan vreselijk zijn, want dan kan blijken dat je iets niet kan.
Bij een groeimindset vind je uitdagingen juist leuk, omdat je daarvan kan leren, je beter kan worden, je je kan ontwikkelen. Fouten maken dat hoort erbij en als iets tegenzit of moeite kost dan geef je niet op.
Bij een groeimindset zijn de kernwoorden: